Toen de reformatie in de zomer van 1566 ’s-Hertogenbosch bereikte eisten de hervormers katholieke kerkgebouwen op voor hun godsdienstuitoefening. Op 22 augustus kwamen de tegenstellingen tussen katholieken en hervormden tot uitbarsting. Een menigte antiklerikale Bosschenaren drong de Sint-Jan binnen en vernielde tijdens de daarop volgende Beeldenstorm vele kostbare beelden, boeken en kerkmeubels. Na verloop van tijd kregen de katholieken met steun van de regering in Brussel de overhand, waarna de hervormden in april 1577 massaal de stad verlieten. De godsdienststrijd speelde volgens sommige tijdgenoten ook een rol bij de ramp die zich op 25 juli 1584 voltrok. Nadat overdag het Te Deum Laudamus in de Sint Jan was gezongen naar aanleiding van de moord op Willem van Oranje, de vijand van de katholieke Bosschenaren, sloeg ‘s-avonds de bliksem in de 85 meter lange toren. De houten met lood beklede toren die in 1529 gereed was gekomen brandde volledig af. Ook het interieur van de kerk liep door de brand grote schade op.
Het jaar 1629 vormde een belangrijk keerpunt in de geschiedenis van Den Bosch en de Sint- Jan. In dat jaar veroverden de troepen van de Republiek der Verenigde Nederlanden onder leiding van Frederik Hendrik de stad. Dit betekende tevens het einde van de vrije uitoefening van het katholieke geloof. Alle mannelijke geestelijken moesten de stad verlaten en de kerkelijke goederen vervielen aan de Staten Generaal. Het mirakelbeeld van Onze Zoete Lieve Vrouwe werd naar Brussel gesmokkeld en keerde pas in 1853 terug naar ’s-Hertogenbosch. De Sint-Janskathedraal werd een gebedshuis voor de Nederduits Gereformeerde gemeente, katholieken waren voortaan aangewezen op schuilkerken. Hoewel vele kostbaarheden uit de Sint Jan verdwenen waren verrijkte de gereformeerde gemeente de Sint-Jan in deze periode met een ruim 5750 kilo wegende noteman klok en een aantal grote kroonluchters.
Met de komst van de Franse troepen in 1794 en de stichting van de Bataafse Republiek kregen de katholieken kregen weer alle ruimte voor hun geloofsuitoefening. Hoewel Napoleon de katholieken in 1810 tijdens een bezoek aan Den Bosch de teruggave van de Sint-Jan beloofde, duurde het toch nog tot 11 december 1816 voordat de Sint-Jan bij koninklijk besluit van Willem I definitief aan de katholieken werd teruggegeven. Hierbij werd bepaald dat de katholieken een schadeloosstelling van 60.000 gulden aan de schatkist moesten betalen. De gemeente werd eigenaar van de strategisch belangrijke toren van de Sint-Jan.
Door de eeuwen was de kathedraal danig in verval geraakt. In 1859 werd dan ook begonnen met de restauratie van het noordertransept. De eerste restauratieperiode verliep echter niet geheel vlekkeloos. Zo werd er gebruik gemaakt van een verkeerde, te veel leem bevattende steensoort en werden ijzeren verbindingsstukken gebruikt die op den duur gingen roesten. Ook architectonisch werd veel vrijheid genomen. Veel zaken in en aan de kerk werden vervangen door neogotische elementen. Dit neogotische denken had ook tot gevolg dat het barokke oksaal werd verkocht. Het zeer fraaie 17e eeuwse oksaal dat werd gemaakt door Coenraad van Norenborch belandde uiteindelijk in het Victoria en Albert museum in Londen, waar het een prominente plaats in de collectie kreeg. Naar aanleiding van de ophef die later over de verkoop ontstond werd in Nederland de Rijksdienst voor Monumentenzorg opgericht. Met het aantreden van een nieuwe architect, H. van Heeswijk, in 1909 werd behouden het nieuwe uitgangspunt bij de restauratie. In 1961 werd begonnen met een tweede restauratieperiode aan de tot basiliek uitgeroepen Sint-Jan, waarbij verkeerde steensoorten uit de eerste restauratie weer werden vervangen door goede steensoorten. Ook het interieur werd bij deze restauratie hersteld, waarbij oude verflagen weer zichtbaar werden gemaakt. In 2000 werden de restauratiewerkzaamheden aan dit UNESCO-monument weer ter hand genomen en duren tot op de dag van vandaag voort.
Opmerkingen